Woest en ledig (3)

De toekomst ken ik niet. Hoe ik ook in de sterren kijk of de statistieken serieus neem, mijn toekomst blijft ongewis. Natuurlijk weet ik dat aan het eind van de rit de dood wacht, maar ook daarmee weet ik eigenlijk nog niets over mijn toekomst. Ik weet niet hoe het eind van de rit eruitziet en ik weet zelfs niet of het wel het eind van de rit is. Van welke rit trouwens?
Ik moet het hiermee doen, met het land van nu, met de informatie die ik heb verzameld en met mijn herinneringen, die misschien wel meer projecties zijn op het doek van het verleden dan gebeurtenissen die werkelijk zo hebben plaatsgevonden. Ik ken het verleden alleen maar vanuit nu en de toekomst onttrekt zich aan mijn verwachtingen, mijn vrees, mijn hoop. Het nu is een open veld. Daar sta ik, daar ga ik.
En toch is het niet alles onzekerheid en chaos. Naast het vele dat ik heb geleerd in dit bestaan, de informatie die ik heb verzameld, is er een onderliggende structuur, een grondtoon die tot mij doordringt door al die vele andere klanken heen en waarop ik mij kan richten. Het is een diep weten, dat ik weleens heb vergeleken met de geur van water wanneer je dorst hebt.
Ik kan mij richten op het weten, maar ik kan het niet pakken en vasthouden, ik kan het ook niet ergens opslaan voor later gebruik. In mijn dromen komt dit weten terug als een stippellijn die ik vanuit mijn ooghoeken waarneem terwijl ik voortga in een ongebaand landschap. Als ik omkijk zie ik mijn voetstappen in het land, maar voor mij uit is geen weg, daar is alleen soms even een puntje dat oplicht. Stippellijn. Lichtpunt na lichtpunt. Of verbeeld ik het mij?

En daar in dat landschap, in dat open veld, kom ik andere mensen tegen, die daar ook zijn terechtgekomen doordat ze de geur van water hebben gevolgd. Noem het toeval, noem het lotsbeschikking, noem het zoals je wilt, maar ik vind het een wonder dat ik, wanneer ik die onderliggende structuur volg, anderen tegenkom die dat ook doen. Ik vind het een wonder dat ik juist die vrouw heb ontmoet met wie ik nu getrouwd ben en dat ik die vrienden heb en die leerlingen, en ik vind het een wonder dat ik in mijn leven juist die leraren heb ontmoet. Te midden van alle chaos en onzekerheid kunnen wij een woordje met elkaar wisselen voorbij de oude woorden, elkaar bijstaan om de geur van water te volgen en elkaar liefhebben.
Dat noem ik lotsverbondenheid.

*

Toen Hanneke en ik pas samen waren, zei ik tegen haar: ‘Ik ben van plan heel wat stormen met je te doorstaan.’
Wat ik haar aanbood was het equivalent van een arm vol bloemen, tenminste zo zag ik het. Een romantisch, moedig, liefdevol boeket, mooi geschikt ook. Zij had ‘dank je wel’ moeten zeggen, ‘goh, wat lief van je’, en daarbij een beetje moeten blozen. Dan was alles goed geweest. Maar in plaats daarvan antwoordde ze droog: ‘Ja, je zal wel moeten’. Alsof het een vaststaand feit was. Alsof ik aan de haak zat. Alsof ik mijzelf niet offerend aanbood. We kregen een enorme ruzie. Niet onze eerste en niet onze laatste.
IJdelheid der ijdelheden, van beide kanten, maar terugkijkend meer dan dat, want wij hadden beiden ook gelijk. We zouden heel wat stormen met elkaar doorstaan en ik zou wel moeten. Er was geen ontkomen aan.

Aan de haak. Je kunt hoog en je kunt laag springen. De teerling is geworpen. Zo is het en niet anders. Er is een onderliggende structuur waar ik in verankerd ben, waar jij in verankerd bent, en we niet om elkaar heen kunnen. We hebben een functie met elkaar, voorbij persoonlijk zicht.
Ik kan daartegen in opstand komen, omdat mijn vrijheid mij zo lief is en ik zo gehecht ben aan het zelfbeeld van unieke individualiteit. Ik kan het beamen omdat ik beleef dat ik alleen zo deel uitmaak van de grote harmonie. Hoe ik mij ook toevertrouw of niet toevertrouw, uiteindelijk is er toch dat absoluut niet romantische gegeven van zo-zijn. Zo-zijn, niet alleen op mijzelf, maar met anderen.

In de spiegel kan ik mijzelf als een afzonderlijk wezen beschouwen, maar in de werkelijkheid bestaat die omlijnde gestalte niet en ben ik deel van een patroon dat ik niet kan overzien.
Er is een gemeenschappelijk zo-zijn, waar ik mij in al mijn individualiteit naar te richten heb, omdat ik misschien wel op mijn eentje kan bloeien, maar uiteindelijk vruchteloos blijk te zijn, wanneer mijn zo-zijn niet samen opgaat met het zo-zijn van die ander, die anderen, met wie ik verbonden ben in een gemeenschappelijke onderneming.

(wordt vervolgd)

Geplaatst in Hans' weblog
4 reacties op “Woest en ledig (3)
  1. Janneke Blijdorp schreef:

    Prachtig Hans, hoe je het wonder van al onze ontmoetingen in het open landschap beschrijft. De ander is een ander, volstrekt onkenbaar, maar tegelijkertijd deel van het grote weefsel dat ook mij omarmt, dat weefsel dat ik ook ben.
    Soms kijk ik met grote verwondering naar mijn kinderen: zijn dat werkelijk mijn kinderen? Zijn deze jonge vrouwen uit mij en mijn man voortgekomen? Uit mij en mijn ouders, waar ik net als met mijn kinderen wel wat mee te stellen heb gehad. Met verwondering kijk ik naar mijn vrienden; met sommige wandel ik al meer dan 50 jaar op door het landschap. Ieder zijn eigen pad, maar ook op afstand, voelbaar samen.

  2. Wilma Post schreef:

    Dag Hans, Tientallen jaren zijn verstreken sinds onze eerste ontmoeting. Jouw levensbeschouwing zie ik als een steeds groter veld, met steeds meer vervagingen. Het overzicht.
    Mijn overzicht vernauwt zich tot een steeds kleiner veld. Mijn krimpend mini-plekje. Hoe bestaat het dat ik deze twee zo verschillende ervaringen, als hetzelfde waarneem? Twee kanten van hetzelfde?
    Wilma Post.

  3. Grietje schreef:

    Wat een waardevolle blog om te lezen. Heel fijn!

  4. marina schreef:

    Ja Hans, een gemeenschappelijke onderneming. Zo’n essentieel uitgangspunt. Fijn dat je dit weer eens, maar nu met andere woorden, benoemd.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*