Christen zonder kerk – Deel 10 Johannes in Praag

In 1992 had ik een sabbatical year waarin mijn salaris werd doorbetaald. Eindelijk had ik de tijd en de financiële middelen om een eigen vertaling te maken (uit het Grieks) van het Evangelie van Johannes. Dat was een oude wens van mij. Ik vond dit evangelie van de vier het mooist, het diepst, het meest mysterieus en tegelijkertijd stootte juist dit mysterieuze, in mijn ogen te kosmische, mij ook af. Daarbij kwam dat de vele negatieve verwijzingen naar ‘de joden’ mij tegen de borst stuitten.
Kortom, ik had een haat-liefde verhouding met het Evangelie van Johannes en ik wilde nu graag zien wat er in de oorspronkelijke taal werd gezegd, zodat ik mij een mening kon vormen, los van iedere reeds bestaande vertaling.

Ik bereidde mij op deze onderneming voor door een paar meter boeken aan te schaffen – woordenboeken, grammatica’s, commentaren, zowel taalkundige als historische en theologische werken. Het was een groot genoegen om deze collectie samen te stellen. Het internet bestond nog niet. Ik moest vanuit bijna niets mij een weg zoeken en die weg leidde door heel wat boekwinkels. De voorpret alleen al was de investering ten volle waard.
Toen begon mijn vrije periode. En, zoals ik dat van mijzelf ken, ging ik vanaf dag één in de kluizenaars modus. De telefoon werd niet meer opgenomen, de post niet meer gelezen, meteen ‘s ochtends naar mijn kamer en daar tot in de middag lezen, studeren, aantekeningen maken én vertalen. En steeds weer mijn vertaling toetsen aan de reeds bestaande vertalingen en commentaren.
Ik had mij veel voorgesteld van het bestuderen van de commentaren. In mijn naïviteit had ik mij de commentatoren voorgesteld als anders denkende geestverwanten, die net zoals ik in de eerste plaats liefhebbers waren – liefhebbers van de Evangeliën, zoekend zich toe te vertrouwen aan de mysterieuze werken Gods. Dat viel lelijk tegen. Ik herinner mij nog goed hoe teleurgesteld ik was in de kwaliteit van de theologische werken, de commentaren en verhandelingen, geschokt zelfs. Er was zo weinig geestkracht, zo weinig blijmoedig geloof! Het was wetenschap zonder vreugde en godsdienst als een stelsel van zekerheden, dor en droog, haarkloverij. Er waren gelukkig een paar uitzonderingen. Een echte uitzondering was een driedelig commentaar van een Nederlandse theoloog, die verbonden was aan de VU (S.A.Boonstra, Het evangelie naar Johannes, 3 dln., VU Boekhandel/Uitgeverij 1981-1992). Ik moest helaas concluderen dat het merendeel van de theologen hun kinderliefde waren kwijtgeraakt en waren toegetreden tot de clan van de Schriftgeleerden die Jezus het zwijgen probeerde op te leggen.

Ik was bijna gereed met de vertaling toen wij een reis naar Praag maakten. In Praag legde ik de laatste hand aan de vertaling. Nadat ik mijn vertaling had afgerond, kreeg ik diezelfde nacht twee indrukwekkende dromen, die de volgende nacht werden gevolgd door een krachtige droom over mij en mijn vader. Deze laatste droom heb ik beschreven in mijn boekje Het lot & de liefde. Ik citeer hetgeen ik er daar over schrijf:

Ik liep in de droom door een smalle straat in het centrum van Praag. Ik kwam bij een hoek en stond daar stil, mij afvragend of ik linksaf of rechtdoor zou gaan. Toen hoorde ik de stem van mijn vader van boven komen. Ik keek omhoog en daar stond hij voor het open raam van een erker op de eerste verdieping. Hij knikte mij toe en leunde iets naar buiten, een elegante jonge man, jonger dan ik hem ooit had gekend, maar onmiskenbaar mijn vader. Hij maakte ironische opmerkingen over mijn vertaling en over God. Hij zei iets in de trant van: ‘Ik heb het weten af te houden, maar nu heeft het Opperwezen bij mijn zoon toch toegeslagen. Och gut, och gut, och gut!’ Ik zei: ‘Wacht even, papa, ik kom er aan.’ Ik opende de buitendeur. Er was een steile donkere trap omhoog. Ik rende de trap op. Mijn vader stond in een kleine gelambriseerde kamer. Rondom waren kasten die vol stonden met klokken en glaswerk. Allerlei tikkende klokken. Ik liep op mijn vader af en zei: ‘Ziehier, de hand van God.’ Ik stak mijn hand uit. Hij nam die aan. Toen trok ik hem naar mij toe en sloeg mijn armen om hem heen. Hij aarzelde even, voelde ik, en sloeg toen ook zijn armen om mij heen. Ik zei: ‘Ziehier het lichaam van God’, en terwijl ik het zei voelde ik, wist ik dat wij dat waren. Dit was het lichaam van God, niet iets daarboven, niet ik, niet hij, maar wij. Wij hielden elkaar vast en begonnen te draaien, de kracht was zo groot, steeds sneller, om een middelpunt dat wij waren en waar wij ons toch ook omheen bewogen. Liefde en kracht die beweging werd. Ik hoorde de klokken tikken en het glaswerk rinkelen, en ik dacht: ‘Oh, ik hoop dat het glas het houdt’, maar het glas brak niet. Daarmee eindigde de droom.

De droom vatte alles samen. Mijn vader (…) stond mijn leven lang al tegenover mij en zei daar wat ik zelf vreesde: dat het leven niet te vertrouwen was, dat niets en niemand te vertrouwen was, en dat het beste wat je kon doen was beschaafd, vriendelijk, ironisch op een afstand blijven, zolang je het kon redden, tot de dood kwam en je meenam. Hij dreef de spot met zijn eigen verlangens, met wat hij hoopte dat waar was maar niet wist te realiseren. (…)  Het was niet voldoende hem te passeren, want ik bleef hem in mijn rug horen. Ik moest hem een antwoord geven.
Mijn vader was ook mijn leidsman. Dat bleek hij in ieder geval te zijn, toen ik hem een antwoord gaf. Niet een leidsman die voorgaat, maar een leidsman die terugwijst, tot het meest eigene wordt gezegd en gedaan. Een leidsman die aanzet tot leiding.

Tot zover het citaat uit Het lot & de liefde.
Ik betrok indertijd deze droom op mijn verhouding tot mijn vader en op de afkeer van mijn vader tegen alles wat met godsdienst te maken had. Mijn vader was de kritische, ironische poortwachter, die ik tot dat moment niet had weten te passeren.
Pas later drong het tot mij door (in Het lot & de liefde schrijf ik daar niet over) dat mijn antwoord op mijn vader niet alleen een persoonlijk antwoord is (een doorbraak in een psychisch proces), maar ook en vooral een religieuze getuigenis, die bovendien ook nog eens puur christelijk is. Mijn antwoord was een christelijk antwoord. Beter gezegd: het was het antwoord van een man, die doordat hij dit antwoord geeft, christen wordt – christen zonder kerk.

Merkwaardig, dat ik de volgende dag al, nog in Praag, besloot een andere richting in te slaan: de richting van het jodendom.

(Bij leven en welzijn binnenkort verder)

Geplaatst in Hans' weblog
2 reacties op “Christen zonder kerk – Deel 10 Johannes in Praag
  1. Jozien schreef:

    Lieve Hans,
    Gistermorgen werd ik wakker en meende ik ineens het verband te begrijpen tussen Dzogchen en de Evangeliën.
    Longchenpa geeft via zijn onderricht zicht op het Universeel Scheppende Principe, waar wij allen onderdeel van zijn. Daarmee is het een levensgegeven in ons dagelijks leven.
    Jouw droom in Praag toonde jou dat jouw lichaam en dat van je vader onderdeel zijn van God hier op aarde. Dus eveneens verbonden zijn met het dagelijks leven.
    Prachtig om ineens dat verband te zien en het past helemaal bij jouw onderricht over de Bijbelse verhalen.
    In de Bijbelgroep maak jij ons ook duidelijk dat het verhaal gaat over ons eigen leven nu en niet alleen een verhaal over vroeger is. Door de verhalen zo te lezen worden ze ook heel persoonlijk en tot leidraad in het dagelijks leven. Dat biedt een hele andere kijk op de Bijbel dan doorgaans gezien wordt. Ook daar ben ik blij mee!
    Liefs,
    Jozien

  2. Beatrijs schreef:

    Dank voor je prachtige woorden Hans. Zo ben jij dus Christen. Fijn om dit te lezen op deze zondag. Een heerlijk cadeautje.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*