De suikerfabriek (9)

Najaar 1965 werkte ik tijdens de suikerbietencampagne als scheepsmeester in de suikerfabriek in Halfweg. Ongeveer drie maanden lang draaide je daar wisseldiensten en dan kreeg je aan het eind, als je de hele campagneperiode had uitgediend, een bonus over het totaal verdiende bedrag – dat was een smak geld. Ik werkte samen met Willem, een antiquair uit Amsterdam, die al jaren in de voor zijn winkel slappe winterperiode bijverdiende als scheepsmeter.
Willem was de hoofdscheepsmeter, ik was zijn assistent. Als er een schip met suikerbieten arriveerde in de Ringvaart achter de fabriek, roeide ik ernaar toe, hij zat tegenover mij, bijna altijd met een sigaar in zijn mond. Bij het schip aangekomen trok ik de roeiboot er tegenaan, zodat Willem, bij de grotere schepen staande op de plecht, kon meten hoe diep het schip lag, Vervolgens konden we in ons warme havenkantoortje aan de hand van de vaarbrief uitrekenen hoeveel kilo bieten en aarde het schip vervoerde.

Voor de schipper hing er veel af van de uitkomst van onze berekeningen, want zijn verdienste werd bepaald aan de hand van het vervoerde gewicht. Daarom werden wij vaak aan boord uitgenodigd voor een kopje koffie met koek, kregen wij van bijna iedere schipper een sigaar, meestal gepoederde bolknaks, en trachtten vooral de schippers van de kleine tjalken het resultaat te beïnvloeden door wanneer wij aan het meten waren recht boven de ijkstreep te gaan staan en voorover hangend vandaaruit met ons te converseren over het weer en de toestand in de wereld. Meestal waren ze oud en krom van de reumatiek, met wonderlijke vlekken in het gezicht, zonderlingen, zwervers met een scheepje, laatsten der Mohikanen. Voor zo’n kleine schipper was zijn schip zijn alles, een uitbreiding van zijn lichaam, hij woonde er, hij sliep er in een roefje van een paar vierkante meter en hij stierf er. Ze moesten het niet te gek maken, maar zowel Willem als ik waren niet ongenegen om zo’n sappelende schipper tegemoet te komen.
En dan, als er niets te doen was, wat vooral ’s nachts het geval was, speelden we een spelletje schaak, lazen wat en zaten urenlang met elkaar te praten over alles wat ons bezighield. We hadden dan zoals de lossers – die in de schepen tot over hun knieën in de bietenmodder stonden – het noemden: een leventje als een luis op een zeer hoofd.

Willem en ik, het was een merkwaardige combinatie. Ik wilde alles ontdekken en hij was op alles uitgekeken. Het was een stokpaardje van hem dat er niets was, helemaal niets, en daarmee bedoelde hij dat er geen God was en eigenlijk ook geen gebod. Hij ging daar met een triomfantelijke glimlach prat op, alsof hij zelf God had overwonnen. Ik van mijn kant geloofde ook niet dat er een God was daarboven in de hemel, die het aardse gebeuren bestierde, maar het ging er bij mij niet in dat daarmee het laatste was gezegd. Alleen, ik kon mijn gedachten, die eigenlijk meer gevoelens waren, niet verwoorden en kon weinig meer dan sputteren terwijl Willem mij overlaadde met bewijzen dat alles niets, niks, niets was.  Ik had toen al een flink aantal keren LSD gebruikt en de lichtervaringen die ik daarbij had opgedaan, nadat alle vormen inderdaad in het niets waren opgelost, beschouwde ik als heilig. Ik wist zeker dat hetgeen ik had gezien en beleefd niet een illusie was, maar hoe maak je dat duidelijk wanneer je die ervaringen te danken hebt aan een suikerklontje met een blauw vlekje erin?!

Niet alleen in levensbeschouwelijk opzicht, ook in politiek opzicht waren we heel verschillend. Ik was al jaren bezig met politieke actie, ik was ervoor van school gegooid, mijn leven was er totaal door veranderd. Dat ik hier in de suikerfabriek werkte, was een direct gevolg van mijn politieke stellingname. Ik was nu een Provo, schreef voor het blad, demonstreerde wanneer de wisseldienst het toestond en was al jarenlang gekant tegen alle oneigenlijke gezag, dus zoals ik het toen zag tegen alle gezag. Ook Willem zijn leven was drastisch veranderd door zijn politieke stellingname, maar zijn politieke opvattingen verschilden hemelsbreed van de mijne. Hij was namelijk een fascist, een oud SS-er zelfs, die aan het Oostfront had gevochten en na de oorlog een tijd had gezeten. Zoals ik alle gezag afwees, zo was voor hem hiërarchie de vanzelfsprekende levensordening. Ik richtte mij op vrede en hij stelde dat oorlog de natuurlijke staat van de mens was. Ik geloofde in de liefde, vaag maar toch, en hij, als hij ergens in geloofde, was dat in de wil.

Hoe was het mogelijk dat wij het toch met elkaar konden vinden, dat ik niet over mijn nek ging van hem, en hij ook niet van mij trouwens. Hoe is het mogelijk dat ik naar hem kon luisteren en zelfs veel van hem leerde? Ja, hoe is dat mogelijk dat ik, wanneer ik denk aan die spannende, chaotische, eenzame jaren, altijd naast de trippers en de flippers Willem zie opduiken, vergenoegd glimlachend omdat hij het weer eens beter wist?

(wordt vervolgd)

 

Geplaatst in Hans' weblog
4 comments on “De suikerfabriek (9)
  1. Mieke schreef:

    Ah, deze verteller verhaalt nu over de suikerfabriek, over Willem en ik, ik ben al weer benieuwd.

  2. Paul van Olffen schreef:

    Ik ben heel benieuwd naar het vervolg. Hoe is het mogelijk dat deze twee totaal verschillende mensen, met een totaal verschillende levensvisie het toch met elkaar konden vinden. Dat is dus mogelijk!

  3. Debbie schreef:

    Wat een boeiend verhaal. Vanwege die figuur Willem. En omdat het beschrevene wat betreft het wegen van de suikerbieten wel een eeuw geleden lijkt te zijn geweest, zo’n ouderwets gebeuren!

  4. janneke Blijdorp schreef:

    Een prachtig verhaal Hans, over Willem en jou. Een grotere tegenstelling dan die tussen jullie, zo begrijp ik, was bijna niet denkbaar. Toch hebben jullie maanden met elkaar opgetrokken en veel van elkaar geleerd. Wellicht “gebruikten” jullie elkaar (onbewust) als klankbord voor jullie eigen levensvisie en diepste vragen. En dit konden jullie doen omdat jullie alletwee onder/dwars door de grote verschillen, de kwetsbare mens in elkaar herkenden?? De kwetsbare medemens die het net als jijzelf niet weet en zich verschanst achter een “theorie” . Theorieen die misschien wel in de ratio waterdicht te verwoorden zijn/waren, maar waarvan jullie alletwee diep van binnen wisten dat dat niet het laatste (ant)woord was. Willem daagde jou uit om het gat in zijn levensbeschouwing en politieke overtuiging te vinden. Het gat dat er, zo wist hij onbewust, was, maar waar hij zelf niet bij kon. Het gat in zijn “sluitende” zwartgallige levensovertuiging waardoor het licht naar binnen kon stromen.
    En jij, provo en verkondiger van niet nieuwe geloof, had Willem nodig om woorden te leren vinden voor het licht dat je gezien had. Een licht dat van een heel andere orde, uit een ander heelal afkomstig leek te zijn.

    Ik weet het natuurlijk niet wat het was, tussen jullie twee. Maar zo zie ik jullie voor me, daar in jullie kleine droge kantoortje, ver boven de lossers die tot hun knieën in de modder stonden.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*