Mijn goede vriend Gerard Broekema

Mijn goede vriend Gerard Broekema verzoekt mij met klem een eenmalige bijdrage te mogen leveren aan mijn weblog. Ik weet uit ervaring dat Gerard onder ‘een eenmalige bijdrage’ eigenlijk ‘de eerste pagina van een ongebreideld feuilleton’ verstaat en daarom lijkt het mij verstandig hem even aan de lezers van dit weblog voor te stellen.

Ik ken Gerard Broekema het grootste deel van mijn leven. Hij is een trouwe en integere vriend met wie ik heel wat stormen heb doorstaan. Eerlijkheidshalve moet ik hier onmiddellijk aan toevoegen dat de meeste stormen die hij mij hielp te doorstaan hun oorsprong vonden in de woelingen van zijn getormenteerde ziel. Het is niet altijd direct zichtbaar, maar hij is in wezen een teerhartig mens die alle onwaarachtigheid ervaart als een persoonlijke belediging. Hij is overgevoelig voor de botheid en kortzichtigheid van machthebbers, vooral waar die wordt ingekleed in de clichétaal waarin bestuurders en politici zo bedreven zijn, en heeft in het algemeen een grote afkeer van alles wat naar het compromis zweemt. Daarbij zoekt hij de dingen graag tot op de bodem uit en is eigenlijk pas tevreden wanneer hij de lijnen van het kwaad heeft kunnen herleiden tot de boezem van de tegenstander oftewel de persoon die met hem van mening verschilt. Zoetsappigheid beschouwt hij als het masker van de duivel. En hij ziet het als zijn levenswerk om maskers, alle maskers, hoezeer hun eigenaar er ook mee verkleefd mag zijn, af te rukken, los te scheuren. Helaas verliest hij daarbij weleens uit het oog dat er maar weinig mensen zijn met een eigen gezicht, zodat de zogenaamde ontmaskering bij menigeen niet leidt tot verlichting, maar slechts tot een onsmakelijk bloedbad. Zo zij het. Als ik iets heb geleerd in dit leven, is het dat wij niet allemaal kunnen zijn zoals ik.

Al op de lagere school op protestants christelijke grondslag zaten we bij elkaar in de klas. Ik kende hem toen vooral als een ingekeerde jongen die de blikken van de meisjes ontweek en eigenlijk alleen maar behagen scheen te scheppen in het behalen van de hoogste cijfers. Hij was zonder enige concurrentie de beste van de klas en ging mij links en rechts voorbij. Dit overigens niet zozeer vanwege zijn grotere intelligentie en belezenheid als wel doordat ik in deze aanloopperiode een andere levensroute volgde en nog voornamelijk in de engelensfeer vertoefde. Ik kan mij uit die jaren niet herinneren dat wij langdurig met elkaar optrokken. We hadden geen gemeenschappelijke interesses. Hij was doende encyclopedische kennis te vergaren en haalde op school negens en tienen en ik wist toen al dat ik balletdanser zou worden of magiër en zoende in de tussentijd met de meisjes. Weinig raakvlakken dus.

Pas in de puberteit gingen we elkaars kwaliteiten ontdekken en waarderen. We zaten op dezelfde school in een buitenwijk van Den Haag en woonden in dezelfde straat, iets meer dan een half uur fietsen van de school. Op de fiets bleken we het wonderwel met elkaar te kunnen vinden. Zijn scherpe intelligentie en concrete kijk sloten voortreffelijk aan op mijn zachtmoedige wijsheid en brede visie. Wij waren voor elkaar geschapen en als ik niet uitgesproken heteroseksueel was geweest, had ik toen al in hem mijn levenspartner gevonden. Ik kan niet verhelen dat onze jeugdige verhouding in sterke mate werd gekleurd door wat ik een wederzijds narcisme zou willen noemen, waarbij wij beiden ons verloren in het gelaat dat de ander ons weerspiegelend toewendde, maar dieper dan dat was er toch het erotische krachtenspel, waarbij het onvolmaakte zich waagt aan het onvolmaakte en toch onvermoeibaar blijft streven naar de volmaakte vereniging. We werden kortom verliefd op dezelfde meisjes, maakten samen huiswerk, gingen samen naar dansles in onze onbehaaglijk nette kleding, raakten geïnteresseerd in schilderkunst, moderne literatuur, helderziendheid, zenboeddhisme en heksendranken en werden vervolgens politiek bewust. Bij mij had dit alles tot gevolg dat ik in de zesde klas van het gymnasium, een paar maanden voor het eindexamen, van school werd verwijderd. Dat was zowel een bevrijding als een grote schok voor mij. Het was mij duidelijk dat ik binnen de gevestigde orde niets meer te zoeken had, maar ik wist niet waar ik dan wel iets te zoeken had. Het waren turbulente jaren, waarin al mijn voorstellingen over mijzelf en de wereld binnenstebuiten werden gekeerd. Hij, mijn vriend, wist zich door het eindexamen te worstelen en ging vervolgens  politicologie studeren in Amsterdam. Meer en meer ging hij zichzelf en de wereld beschouwen vanuit een gesloten Marxistisch Leninistisch en later Trotskistisch denksysteem, waarin de klassenstrijd zo urgent werd geacht dat er geen tijd meer was voor de geneugten van het leven. Wij groeiden uit elkaar en troffen elkaar nog slechts zelden.

Eén herinnering uit die tijd springt eruit. Ik stond, het zal 1964 zijn geweest, op de Nieuwmarkt in Amsterdam, vanwaar een demonstratieve optocht zou vertrekken, waarschijnlijk tegen de atoombom, misschien ook tegen de Vietnamoorlog. Tussen de demonstranten bevond zich een groep jonge mannen en jonge vrouwen met blauwe overhemden, die in rotten van vier stonden opgesteld. Zij waren leden van de Socialistische Jeugd, links radicale jongeren die zowel in discussie als in actie hun mannetje stonden. Voor de gelegenheid (waarschijnlijk om aan te geven hoe verdorven het kapitalistische Amerika was) droegen zij allen een Klu Klux Klan-achtige kap over het hoofd. Toen ik de groep passeerde, maakte één van hen zich los uit de gelederen, zette een paar stappen in mijn richting en sprak toen hij voor mij stond één enkel woord: ‘Verrader.’ De stem werd gedempt door het stoffen omhulsel, maar ik hoorde meteen dat het Gerard was. Ik dacht dat hij een grap maakte. Hij lichtte zijn kap op, zodat ik zijn gezicht kon zien, keek mij strak aan, fluisterde meer dan dat hij sprak: ‘Verrader van de klassenstrijd’, keerde zich om en voegde zich bij zijn medestrijders. Het was geen grap. Even later gingen zij zingend op weg, een goed georganiseerde groep: ‘Een, twee, drie, vier, geen atoomraketten hier. Vijf, zes, zeven, acht, gooi die rotzooi in de gracht.’
Hierna heb ik Gerard een jaar of twintig niet meer gezien.

Pas rond 1986 kreeg ik weer contact met Gerard Broekema. Ik had toen juist samen met Jaap Voigt Helen of delen geschreven, een boek over de transformatie van mens en organisatie. Hij had het boek gelezen en zond mij een kort commentaar op een briefkaart: Helen of delen? Delen dan maar! Je boek gelezen. Bullshit. Maar goed bedoeld. Laten we het gesprek voortzetten. Gerard B. Met daaronder zijn telefoonnummer.
Ik belde hem op. Ik was inmiddels getrouwd, woonde in Rossum op het platteland, had vijf dochters, was een gerenommeerd therapeut en leidde een opleidingsinstituut. Hij was niet getrouwd, woonde in Amsterdam in de Kinkerstraat, had geen kinderen, leefde van de bijstand en was een tijdlang, zo vertelde hij mij, ernstig verslaafd geweest. ‘Eerst aan Marx, toen aan Bhagwan Sri Rajneesh, Osho moet ik nu zeggen, en toen aan de heroïne,’ lichtte hij toe. ‘Ja, je moet alles geprobeerd hebben. En je wordt er schoon van hoor, van dat afkicken, alle vuil gaat eruit. De vensters worden gewassen.’
We raakten weer bevriend. En dat zijn we sindsdien gebleven. Hij is de meest eigenwijze mens die ik ken. Hij heeft in de loop van de tijd steeds minder ideeën gekregen over het leven, hij is ook steeds minder utopisch geworden. ‘Alle heilsverwachting is mij ontvloden,’ zei hij laatst tegen mij. Hij spreekt nog steeds een beetje archaïsch, maar wat hij zegt is waar. Hij ziet niet meer een beloftevolle toekomst voor zich, niet voor zichzelf en niet voor de wereld. Daarin lijken we op elkaar. Je kunt ook zeggen: daarin zijn we naar elkaar toegegroeid. Ook ik heb geen heilsverwachting, niet ten aanzien van de wereld en niet ten aanzien van mijzelf. Het is zoals het is, en daaraan voeg ik toe: en dat is goed. Ik weet niet of Gerard dat ook zegt. Laat ik precies zijn. Hij zegt van niet, maar ik betrap hem de laatste jaren toch regelmatig op een zachtmoedige glimlach en zijn van rimpels doorgroefde gelaat straalt vooral tevredenheid uit.

Boeddha in de Kinkerstraat – zo denk ik regelmatig aan hem. Boeddha die zich vloekend en tierend te weer stelt tegen onrecht en opkomt voor de verworpenen. Boeddha die die de zelfingenomen machthebbers haat en die hatend zich koestert in de zon van het eeuwige licht. Gerard Broekema, mijn vriend, mijn andere ik, die ik had kunnen zijn. De wereld gaat hem aan het hart, de vormen, de structuren, de afspraken en methoden, zoals mij de mens aan het hart gaat, zijn persoonlijke lijden, zijn zoeken, zijn vallen en opstaan.
Gerard, ik laat hem nu aan het woord.

Hans Korteweg

 

 

Geplaatst in Hans' weblog
5 reacties op “Mijn goede vriend Gerard Broekema
  1. marianlamboo schreef:

    Hoi Hans,

    Wat jij over hem schrijft doet mij denken aan een andere vriend van jou, aan Roel van Duyn,
    Wat jij over hem schrijft zegt misschien niet zoveel over wat hij zelf hier zou schrijven.’
    Ik moet denken aan je uitwisseling met Roel over vriendschap.
    Misschien dat hij daar ook iets over zou kunnen zeggen? Over vriendschap……
    Maar w.s. heeft hij zelf al een vastomlijnd idee over wat hij (ons) wil zeggen…..
    Ik zou zeggen: de keus is aan jou…..
    Marian

  2. Petra Bos schreef:

    Geen dertien in een dozijn overbruggend tiepje, interessant.
    Ik zou wel van hem willen weten, waarom hij zo persé van jouw weblog gebruik wil maken en er niet zelf één begint.

  3. Astrid schreef:

    Wat een schitterende, eerlijke en ook hilarische beschrijving van een dierbaar mens. Het maakt nieuwsgierig!

  4. Anton schreef:

    Dit is inderdaad heel veel houden van, Hans!
    Wie zo geïntroduceerd wordt heeft alle ruimte om zijn ‘eenmalige’ bijdrage geheel vanuit zichzelf te vullen.
    Laat maar doorkomen, zou ik in serveertermen zeggen.

  5. Nel schreef:

    Ik ben benieuwd!

Laat een antwoord achter aan Astrid Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*